Waarom?
daarom!
Heere,
Waarom willen wij
van U niet leren,
dat Christen zijn
en zonden blijven doen,
voor God en
mensen niet is te accepteren,
U bent het toch
die onze schuld verzoend?
Heere,
Waarom willen
wij zo vaak niet accepteren
dat Christenen,
door U met God verzoend,
toch noch soms zo
gemakkelijk
hier hun zonden
blijven doen?
Heere,
Waarom willen wij
blijven leven
als Christenen,
in een wereld die U haat,
een deeltje
van ons aan U te geven
en het andere
deel toch nooit goed gaat?
Heere,
Waarom zullen wij
Uw komst begeren
zolang wij hier
nog willen blijven,
dat het ons niet
is aan te leren,
Uw wil en werk in
ons te onderschrijven.
Heere,
Waarom zijn wij
niet bereid
om alles van U
aan te nemen,
voordat wij ons
hele zondige leven
aan U over zullen
geven?
Heere,
Waarom geeft U
ons zo'n lange tijd,
terwijl wij toch
niet willen leren,
dat zolang wij
noch zulke vragen stellen,
niet kunnen komen
in Gods heerlijkheid.
Heere,
Wij zingen en
vragen of U ons de weg wilt leren,
die U wilt dat
wij zullen gaan,
Ik zal in
U gelovend
dit dag en nacht
van U begeren,
om tot Gods
eer,
dankbaar en
geheel rein,
voor mijn God en
Vader te kunnen staan!
Soli
Deo Gloria!
„Welke overeenstemming is er tussen Christus en
Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige?” 2 Kor.6:15
Koning Josafat is goed begonnen. „De Here was met
Josafat, want hij bewandelde de oude paden van zijn vader David; hij zocht de
Baäls niet, maar de God van zijn vader” (17:3,4). Maar de geschiedenis vertelt
ons van veel mannen, die in hun jeugd werkelijk met de Here wandelden, doch zich
later meer gingen thuis voelen in rijkdom en eer dan bij de Here! Zo ook
Josafat. Hij verzwagerde zich met Achab, de koning van Israël. In zijn jonge
jaren had Josafat terecht gestreden tegen Israël, dat geheel in de Baäldienst
was opgegaan. Nu was er niet zo’n groot verschil tussen de dienst aan Jahweh en
de dienst aan Baäl. Het enige wezenlijke verschil is, dat Jahweh de Schepper is
van hemel en aarde en werkelijk God is, terwijl Baäl een afgod is, uit Phoenicië
afkomstig. Baäl betekent: Here. Hoe dicht de verering van de levende God en die
van Baäl bij elkaar ligt, blijkt uit deze geschiedenis. Als Achab aan Josafat
vraagt om met hem op te trekken tegen Ramot, dan stemt Josafat toe, maar wil
eerst de HERE (Jahweh) raadplegen (:4). Dan roept Achab de vierhonderd profeten
van de Baäl bijeen om door hen God te raadplegen. Zij zeggen: „God (Elohim) zal
het in de macht des konings geven" (:5). Zij zeggen hier niet de HERE (Jahweh),
maar God! Maar als Josafat, hoewel lang niet meer geheel aan God gewijd, blijft
vragen: „Is hier niet nog een profeet des HEREN (Jahweh)?" (:6), dan worden zij
overmoedig en noemen wel de naam van Jahweh, maar bedoelen Baäl, de afgod van
hun eigen denken!
Josafat moet zich toch wel onzeker gevoeld hebben temidden van de prachtige liturgie van de Baäldienst. Was hij thuis, in Jeruzalem, niet gewend in alle eenvoud Jahweh te raadplegen? Goed, de dienst van Jahweh was in de ogen van Achab wel wat weinig meegegaan met de tijd, maar Josafat wist dat alleen Jahweh werkelijk antwoord kon geven...
Josafat moet zich toch wel onzeker gevoeld hebben temidden van de prachtige liturgie van de Baäldienst. Was hij thuis, in Jeruzalem, niet gewend in alle eenvoud Jahweh te raadplegen? Goed, de dienst van Jahweh was in de ogen van Achab wel wat weinig meegegaan met de tijd, maar Josafat wist dat alleen Jahweh werkelijk antwoord kon geven...
Doch Ik zal in Israël zevenduizend overlaten, alle knieën die zich niet gebogen
hebben voor de Baäl.” 1 Kon.19:18a
Lezen:
2 Kronieken 18:1-11(2) (Ga
naar dit bijbelgedeelte)
Achab
weet heel goed wat Josafat bedoelt, als deze vraagt om een profeet des HEREN te
raadplegen.
Maar Achab durft niet te luisteren naar Jahweh, de levende God, want Achab heeft Hem de rug toegekeerd, hij heeft zichzelf een God gemaakt waarvan hij weet, dat deze het natuurlijk altijd goed met hem voorheeft.
Maar als Josafat er op staat... er is nog wel een profeet van Jahweh, maar die heeft Achab in de gevangenis gezet, omdat deze altijd onheil profeteerde over Achab (:7).
Eigenlijk is er niets veranderd, want ook nu hebben we een hekel aan dienstknechten van God die spreken over het rechtvaardig oordeel van God, dat zeker over de wereld komen gaat, als we ons niet echt allemaal bekeren en ons aan God onderwerpen. We luisteren liever naar lieve woorden over medemenselijkheid en charitas! We haten de woorden zondaar en bekering. Het is niet modern. En degenen die nog niet geheel van de levende God (Jahweh) vervreemd zijn, komen vaak niet verder dan de afdwalende Josafat: ze glimlachen een beetje verlegen en zeggen hooguit ‘ach, zo moet je echt niet spreken’ (:7b).
De wereld gaat niet in de eerste plaats ten onder aan de Achab-figuren, die een god scheppen naar hun eigen hart. De wereld heeft het meeste te lijden van de halfbakkenheid van de gelovigen die, omdat de rijkdom en eer van deze wereld hun te pakken heeft, de eenvoudige toewijding aan de God van hun jeugd hebben verlaten. Ze zijn het aan hun stand verplicht om wat ruimer te gaan denken, minder primitief zeggen ze dan... Ze kijken neer, ja schamen zich voor de tijd toen ze nog echt op God vertrouwden en worden liever meelopers van de zo populaire Baäldienst.
Maar Achab durft niet te luisteren naar Jahweh, de levende God, want Achab heeft Hem de rug toegekeerd, hij heeft zichzelf een God gemaakt waarvan hij weet, dat deze het natuurlijk altijd goed met hem voorheeft.
Maar als Josafat er op staat... er is nog wel een profeet van Jahweh, maar die heeft Achab in de gevangenis gezet, omdat deze altijd onheil profeteerde over Achab (:7).
Eigenlijk is er niets veranderd, want ook nu hebben we een hekel aan dienstknechten van God die spreken over het rechtvaardig oordeel van God, dat zeker over de wereld komen gaat, als we ons niet echt allemaal bekeren en ons aan God onderwerpen. We luisteren liever naar lieve woorden over medemenselijkheid en charitas! We haten de woorden zondaar en bekering. Het is niet modern. En degenen die nog niet geheel van de levende God (Jahweh) vervreemd zijn, komen vaak niet verder dan de afdwalende Josafat: ze glimlachen een beetje verlegen en zeggen hooguit ‘ach, zo moet je echt niet spreken’ (:7b).
De wereld gaat niet in de eerste plaats ten onder aan de Achab-figuren, die een god scheppen naar hun eigen hart. De wereld heeft het meeste te lijden van de halfbakkenheid van de gelovigen die, omdat de rijkdom en eer van deze wereld hun te pakken heeft, de eenvoudige toewijding aan de God van hun jeugd hebben verlaten. Ze zijn het aan hun stand verplicht om wat ruimer te gaan denken, minder primitief zeggen ze dan... Ze kijken neer, ja schamen zich voor de tijd toen ze nog echt op God vertrouwden en worden liever meelopers van de zo populaire Baäldienst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten