Omwille van...
Omwille van Uw Woord o God,
heb ik door Uw Geest
met kracht nu gehoord,
wat Hij mij doet verstaan
om zonder Uw Waarheid
hier niet verder te willen gaan.
Omwille van Uw Zoon o God,
laat U mij niet alleen,
met woorden om mij heen
door mensen uitgesproken.
Uw Geest legt mij zuiver uit,
wat Uw Woord over mij besluit.
Omwille van Uw Liefde o God
kan ik Uw Woord niet tegenspreken,
wat in Uw Liefde gevonden wordt
doet mijn gevoel en mening breken.
Door Uw Geest leer ik te onderscheiden,
waarom U mij verwerpt of komt verblijden.
Omwille van Uw trouw o God,
die onverbrekelijk wordt ondervonden,
ben ik met grote blijdschap
geheel aan U verbonden.
Niets kan Uw trouw doen breken,
dat is de eeuwen door gebleken.
Omwille van Uw Waarheid Heer',
geeft U grond om te geloven,
wat God gegeven heeft in Zijn Woord,
daar kwam U voor ons van boven,
nam al de leugens van ons af,
ging door ons aan het kruis en graf.
Omwille van Uw grote Naam o God,
kan ik U erkennen, herkennen en bekennen,
dat er buiten U niets gevonden wordt,
wat mij tot lof van U kan brengen.
Het is daarom Uw eigen werk o God,
dat ook mijn zondaarsnaam
in Uw Woord gevonden wordt.
Soli Deo Gloria!
Een engel uit de
hemel
Ja, zal mogelijk
iemand zeggen: ‘Ik zou ook wel geloven als er een engel kwam die mij het
[evangelie] uit de hemel zou verkondigen.’ Daarop moeten we antwoorden: ‘Het is
niet waar wat u zegt, want wie het Woord niet aanneemt om het Woord zelf, die
neemt het ook niet aan omwille van de predikant – zelfs al zouden alle engelen
uit de hemel het voor hem preken. En wie het aanneemt omwille van de predikant,
die gelooft het Woord niet, ook niet in God dóór het Woord, maar hij gelooft de
predikant en in de predikant. Dat is dan ook de reden waarom zijn geloof niet
lang stand zal houden.
Als iemand echter het Woord gelooft, dan gaat het er
niet om wie de persoon is die het Woord verkondigt, want hij eert het Woord niet
omwille van de persoon. Maar juist andersom, hij eert de persoon omwille van het
Woord. Zo wordt de persoon door hem niet boven, maar onder het Woord geplaatst.
En hoewel de persoon zou ondergaan of zelfs van het geloof zou afvallen en
anders zou gaan preken, dan laat hij eerder de persoon varen dan het Woord. Hij
blijft bij het Woord dat hij gehoord heeft. Het maakt niet uit of de persoon
aanwezig is, of dat hij komt of dat hij gaat. De persoon mag doen en laten wat
hij wil, maar de gelovige blijft bij het gehoorde Woord.
Dit is ook het echte
onderscheid tussen een Goddelijk geloof en een menselijk geloof: het menselijke
geloof hangt aan de [menselijke] persoon, het gelooft, vertrouwt en eert het
Woord omwille van de persoon die het spreekt.
Het Goddelijke geloof echter
doet juist andersom: het hangt aan het Woord – dat is aan God zelf – het
gelooft, vertrouwt en eert het Woord, maar niet omwille van hem die het
gesproken heeft. Hij voelt echter dat het Woord zo zeker en waar is dat niemand
hem daarvan kan wegtrekken, al zou zelfs dezelfde predikant [die hem het Woord
verkondigd heeft] dat proberen te doen.’Kirchenpostille
1522, Evangelium in der Früh-Christmetz, Luc. 2:15-20, vgl. WA 10.1.1, 129, 9 –
130, 7
Maarten Luther