U alleen...
melodie: LvdK 1973 lied 328 (Here Jezus om Uw Woord)
1. U alleen Heere U al-leen,
onderho-udt mij in het le-ven,
'k wend mij daar-om naar U- heen,
om die e-er aan U te ge-ven.
Ik kan buiten U ni-ets vinden,
'k laat mij door Uw liefde binden.
2. U alleen Heere U al-leen,
kent mijn zor-gen en mijn no-den,
met de men-sen om mij- heen,
die mij to-t hun god ontbo-den,
Houd mij vast o Heer de-r Heren,
laat mij niet door hen bekeren.
3. U alleen Heere U al-leen,
gaf voor mij- hier zelfs Uw le-ven.
'k wend mij naar Uw- manna heen,
door gen-a van U verkre-gen.
Aan Uw dis mij aange-boden,
heeft U mij daar ook ontboden.
4. U alleen Heere U al-leen,
hebt Uw Woo-rd en Geest gege-ven,
met Uw Waarhei-d door mij- heen,
heb 'k 't ge-loof van U verkre-gen.
Leer mij daar nu naar te- hand'len,
zo alleen met U gaan wand'len.
5. U alleen Heere U al-leen,
laat Uw lief-de in mij wo-nen.
Laat de mens-en om mij- heen
ook daardoo-r tot U ko-men.
Geef vrijmoedigheid to-t spreken,
door met zondigen te breken.
6. U alleen Heere U al-leen,
bent de Bron aan mij gege-ven.
Laat mij uit ge-en andere bron,
weer in zon-den bege-ven.
Laat Uw Recht mijn hand-en binden,
in Uw vrijheid mij doen vinden.
7. U alleen Heere U al-leen,
bent de Ko-ning in mijn le-ven.
k' wend mij dank-baar naar U- heen
om Uw Naam de eer te ge-ven.
Door Uw kracht kan ik U lo-ven,
Heer' niets gaat Uw Naam te boven.
Soli Deo Gloria!
Mijn
enige troost (1).
Uit Georg Rörers
uitgave (1549) van Luthers verzamelde aantekeningen (2).
‘Of wij dan leven of
sterven, wij zijn van de Heere’ (Romeinen 14:7-8, weergave
1545).
Ja, van de Heere zijn
wij, dat is onze enige troost en hoogste vreugde, dat wij Hem tot Heere hebben,
aan Wie de Vader alle macht in hemel en op aarde, en ook alles, in Zijn hand
gegeven heeft. Wie zal en kan ons dan nu schade doen? De duivel kan zeer toornig
zijn en ons bloedig in de hielen steken. Dat hij ons echter uit Zijn hand rukt,
zal hij wel laten. Bovendien zijn wij, die in Jezus Christus, onze
Heere, geloven en onder Zijn beschutting en bescherming leven, in en door Hem,
nu ook zelf heer over duivel, zonde en dood enzovoort. Hij is immers omwille van
ons mens geworden, opdat Hij ons tot deze heerschappij zou brengen en heeft voor
ons tot de Vader gebeden en ons ook zó liefgehad, dat Hij voor ons een vloek
geworden is. Hij heeft Zichzelf voor ons overgegeven, met Zijn dierbaar bloed
gekocht, gewassen en gereinigd van alle zonden. Idem: Hij heeft ons ook het
onderpand van onze erfenis en zaligheid: de Heilige Geest, in ons hart gegeven.
Hij heeft ons gemaakt tot koningen en priesters voor God en tot kinderen en
erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus. Dat is zeker waar! O Heere,
versterk ons geloof, zodat wij hieraan niet twijfelen!
Bibel- und Bucheinzeichnungen Luthers, Rörers Sammlung, Ausg. 1549,
S.173, vgl. WA 48, 206 (Nr. 267),
1-18 (zonder datering).
(1)
Deze aantekening van Luther heeft inhoudelijk veel overeenkomst met de eerste
‘Vraag’ en het ‘Antwoord’ daarop in de Heidelbergse Catechismus uit 1563:
1. Vr. Wat is uw enige troost, beide in leven en sterven?
Antw. Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder de wil mijns Hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
1. Vr. Wat is uw enige troost, beide in leven en sterven?
Antw. Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder de wil mijns Hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
(2)
De
in het opschrift genoemde theoloog Georg Rörer (1592-1557) behoorde tot de
naaste medewerkers van Luther te Wittenberg. Hij was vanaf 1537 zijn secretaris.
Ook vergezelde hij Luther bij het godsdienstgesprek te Marburg (1529). Behalve
als Luthers reisgenoot op deze en andere reizen maakte hij zich door het
nauwkeurig weergeven van Luthers preken, voorlezingen, tafelgesprekken, brieven
en aantekeningen bovenmate verdienstelijk. Verder was Rörer nauw betrokken bij
het verschijnen van Luthers werken zowel in de Wittenberger Ausgabe (1539/1545)
als in de Jenaër Ausgabe die na Luthers dood verscheen. Rörer was sinds 1525
getrouwd met een zuster van Johannes Bugenhagen. Hij behoorde, ondanks dat hij
doorgaans liever in de schaduw bleef, tot de binnenste cirkel van de reformatie
in Wittenberg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten